Dit is een verhaal in wording! U leest ‘rechtstreeks’ mee met de schrijver.
Volg hem op de spannende reis van begin tot einde!
Kies in het menu de inmiddels beschikbare hoofdstukken.
Peinzend keek An opzij, naar het stoffige landweggetje dat heuvelop leidde. Zou dit het weggetje zijn dat haar een half uur eerder was aangewezen door de norse Noorse meneer in het dorpje? Ze had hem de bed and breakfast gevraagd in haar beste Vakantiewoorden-boekNoors. Dat boekje was geschreven in het vereenvoudigde, moderne Noors, het bokmal. Het antwoord van de man was dat absoluut niet. Maar half en half had ze begrepen dat ze wel goed zat, maar nog een aantal kilometer de weg de heuvels in moest volgen en dan bij de vierde weg naar links moest gaan. Of na de vierde, dat wist ze niet zeker. Ze twijfelde en keek naar de verharde weg voor haar, die ogenschijnlijk eindeloos over de heuvels slingerde naar… naar waar eigenlijk? Nergens was een gebouw te zien, alleen rotsen, bossen, velden gras en uiteindelijk de horizon. Een paar wolken kleurden daar al naar de aanstaande avond. Of waren het regenwolken?
Een harde claxon klonk plotseling achter haar en deed haar opschrikken uit haar gedachten. In een reflex keek ze in de achteruitkijkspiegel. Ze werd verblind door de ondergaande zon. Ze wendde haar ogen af en knipperde de zonnevlekken uit haar beeld. Weer de harde claxon en nu forceerde het een keuze bij haar. Ze gaf richting aan naar links, gaf gas en vloog slippend het gravel van het landweggetje op. De auto achter haar toeterde nog eens boos en gaf zijn ruim driehonderd paarden woest de sporen.
“Mama? Zijn we er al?” vroeg Alice, haar vijfjarig dochtertje slaperig. Ze wreef kort in haar ogen en keek naar buiten.
“Ik weet het niet zeker, Liesje, maar het kan niet ver meer zijn.” Dat arme kind, dacht ze, heeft de rit helemaal door Denemarken en de overtocht naar Noorwegen zonder vervelend te zijn doorstaan en moest nu wel bekaf zijn.
“We zijn er zo, dan kan je lekker naar bed.”
“Ik ben niet meer moe hoor. Ik ben nu weer wakker.”
An glimlachte. Met de jaren zag ze steeds meer van Anders terug in hun kleine meisje. Anders was nooit lang moe. Even een dutje doen van een paar minuten en hij kon er weer helemaal tegenaan. Was het alweer drie jaar geleden dat hij niet meer thuiskwam na een bezoek aan zijn familie?
Alice had haar vader nooit bewust gekend en de laatste tijd vroeg ze steeds vaker naar hoe haar vader was geweest, wie hij was geweest. Daarom waren ze nu naar Noorwegen gekomen. Om Alice het land te laten zien waar Anders zo trots over kon spreken, om zijn familie weer eens te zien, en zijn vrienden. Maar het moest ook een leuke vakantie zijn. Daarom had ze een bed and breakfast geboekt, ver weg van de bewoonde wereld. Dezelfde die Anders ook had geboekt die laatste keer dat hij op pad ging: De Zwarte Vlinder. Hij was er drie dagen geweest hadden de mensen daar tegen de politie verteld. Hij had in die tijd door de omgeving gestruind, op zoek naar vlinders, op zoek naar die ene soort die hij nog niet eerder had gespot.
Eigenlijk was Anders net een vlinder geweest: van hot naar her, nergens te lang op dezelfde plek. Alleen bij Alice leek hij rust gevonden te hebben. Vanaf de zwangerschap tot na haar tweede verjaardag was hij thuis geweest, had hij het reizen gelaten. Pas toen Alice zelf kon lopen en de wereld ging ontdekken, ontwaakte zijn ontdekkingsdrang weer. Hij zou niet lang weg blijven. Twee weekjes hooguit. Een paar dagen in de natuur, dan wat familiebezoekjes en natuurlijk sterke drank en nog sterkere verhalen bij zijn vrienden. Alleen, hij was nooit bij familie of vrienden aangekomen. Na zijn vertrek bij De Zwarte Vlinder was hij in rook opgegaan, zo leek het. De politie had het onderzoek uiteindelijk gesloten met de conclusie dat Anders waarschijnlijk ergens van de weg moest zijn geraakt en in een ravijn of fjord moest zijn verongelukt. Met dat onbevredigende antwoord had zij het maar moeten doen, samen met Alice. Misschien was deze reis niet alleen een zoektocht naar antwoorden voor Alice alleen?
Het zandweggetje maakte een paar haakse bochten en plotseling doemden wat gebouwtjes op tegen de schemerige lucht. Knarsend over de steentjes parkeerde ze de auto tegenover de paardenstal.
“We zijn er. Denk ik.”
“Leuk! Maak je me los?”
Weer eens hoorde ze Anders. Zelf zou ze het liefst direct in een bed duiken, maar Alice’ stem had alle enthousiasme van een net wakker geworden, jarig kind. Zoals Anders bijna altijd had geklonken.
An stapte uit, deed de gordel van Alice af en samen stonden ze even stil voor de auto. Ze namen de omgeving in hun op. Ze waren hier op een heuvel, omringd door iets hogere heuvels. Waar ze nu stonden was het vlak, maar direct naast de parkeerplaats hief een rots zich op uit de heuvel. Er graasden een handvol schapen. Een klein stroompje kwam de rots af en scheidde de parkeerplaats en de paardenstal aan de overkant van de rest van de verzameling gebouwtjes.
Ze liepen het bruggetje over en kwamen langs een gebouwtje dat “Botik Cafe” heette. Een winkeltje dat ook als kroeg dienst deed, hier in een verlaten omgeving, fronstte An in gedachten. Achter deze boutique stond een ander gebouwtje verscholen, het leek vervallen. Nu volgde een schuur met schijnbaar twee verdiepingen er in en er tegenover, aan de kant van de stallen stond een klein huis. Oud, maar niet krakkemikkig op het eerste oog. Misschien het huisje dat ze had gehuurd?
An liep verder met Alice aan haar hand. Een ferme wind blies over het land. De wind was het enige dat ze hoorden. Zouden alle dieren en mensen hier al slapen, vroeg ze zich af.
Ze liepen op een groter gebouw af, zo te zien het hoofdgebouw. Misschien twee keer zo groot als het kleine huis, maar nog steeds bescheiden van omvang. Ze stonden op de veranda en klopten aan: een bel ontbrak.
Vrijwel direct werd de deur geopend door een vrouw. Ze had zo snel gereageerd op het kloppen, dat An en Alice overdonderd een paar stappen achteruit hadden gedaan. De vrouw keek streng en onderzoekend, maar niet onvriendelijk. Ze ging gekleed in een lange, zwarte jurk met er overheen een wit schort. Op haar hoofd vol sluik peper en zoutkleurig haar droeg ze een soort mutsje dat An alleen kende van oude films. Zo’n wit, kanten hoofdtooi dat meestal door de hulpjes in huis of kamermeisjes werd gedragen. Had de vrouw achter de deur staan wachten misschien? Hoe kon ze de deur zo snel openen na het kloppen?
“Hallo, spreekt u Engels?” vroeg An, “wij spreken geen Noors en-”
“Ja, Engels is prima. Komt u maar mee.”
De vrouw wachtte hun reactie niet af en liep de veranda af.
“Eh, wij hebben geboekt?” haastte An zich te verklaren, maar de vrouw wuifde alleen haar hand ten teken dat ze gevolgd moest worden.
An tilde Alice op en liep snel achter de vrouw aan. Die was inmiddels naast het huis en daar
bleek een aanbouw te zijn. De vrouw opende de deur en knipte het licht aan.
“Hier is de wc en badkamer. Hier links is een kamer, die is nu bezet. U deelt de badkamer en toilet met de andere bewoners. Rechts is de keuken. Als er iets is of u heeft mij nodig, kunt u me daar vinden.”
Ze knipte het licht weer uit, sloot de deur en liep An voorbij richting een schuurtje een paar
meter van de aanbouw verwijderd. An bedacht zich dat ze zowel het bijgebouw als dit tuinhuisje niet had opgemerkt toen ze de tuin tussen de grote schuur het het hoofdgebouw overstak. Er was nog meer wat ze niet had gezien.
“Hier is maar een kamertje, ook bezet. Een man alleen, met zijn hondje. Kom.”
De vrouw stak de tuin schuin over naar het kleine, niet vervallen huisje. Vlak ervoor bleef ze staan en wees naar nog een gebouwtje, iets verscholen achter wat kersenbomen.
“Daar is ook een toilet. Ja?”
Ze keek An voor het eerst aan. An maakte gelijk gebruik van deze mogelijkheid om de vrouw een hand te geven en ze stelde zichzelf en Alice voor. De vrouw schudde haar hand.
“Kom.”
“En hoe heet u, als ik vragen mag?” probeerde An nog, maar de vrouw was voorbij het huisje gelopen en langs de grote schuur.
“Hier is niks, maar achter de schuur is de boetiek. Daar zijn glazen, borden en bestek.”
Op het moment dat An de vrouw had bijgehaald bij het winkeltje, liep de vrouw alweer naar het hoofdgebouw. An vond het nu toch wel wat ongemakkelijk worden, dit passief agressieve gedrag van de vrouw. Vermoeid als ze was en met een lodderige Alice in haar armen liet ze het voor nu maar gebeuren. Eigenlijk boeide het haar allemaal niet zo heel erg, ze wilde gewoon naar bed.
Bij het hoofdgebouw vertelde de vrouw dat op de eerste verdieping nog twee kamers waren bezet. Het ontbijt zou op de begane grond zijn, in de grote kamer. Tenslotte meldde ze dat An en Alice verbleven in het kleine huisje. De sleutel zat in de voordeur. Met zowaar een miniem glimlachje knikte de vrouw en sloot de voordeur achter zich, An overdonderd en ongemakkelijk achterlatend.
De Zwarte Vlinder (c) 2016 Tonny van Wijhe